Bestuurders van woningcorporaties hebben jarenlang te veel ruimte gekregen van de politiek en toezichthouders. Dat bevorderde de grootheidswaanzin van bestuurders, met allerlei incidenten als gevolg.

Dat blijkt uit onderzoek van bestuurskundigen van de TU Delft, GenP Governance en Vrije Universiteit Amsterdam. Zij analyseerden zes gevallen van falend leiderschap bij woningcorporaties.

Volgens hen is het falen niet alleen te verklaren vanuit de persoonlijke autoritaire leiderschapsstijl van de bestuurders. Personen in de omgeving van de bestuurders keken toe en lieten het gebeuren.

“Vanuit de organisaties kwam geen afdoende correctie en de toezichthouders bogen in de meeste gevallen mee. Gemeentepolitici traden niet op vanwege hun belangen bij de omvangrijke investeringen van de corporaties”, aldus de onderzoekers. Daarmee doelen zij overigens niet op persoonlijk gewin, maar om het belang van de investeringen voor de ontwikkeling van de gemeenten.

Overmoed niet getemperd

Aan het falend leiderschap van bestuurders ging vaak een lange periode vooraf. “De bestuurders verkregen langzaam maar zeker een autonome positie, waarbij gedurfde prestaties tot veel steun binnen en buiten de corporatie leidden en tegelijkertijd het gevoel versterkten ‘onaantastbaar’ te zijn. Deze overmoed werd niet getemperd en het falen werd niet opgemerkt. Zo konden de bestuurders een traject van lef en lof naar schade en schande doormaken.”

De uitkomsten van het onderzoek van de bestuurskundigen lopen vooruit op de conclusies van de parlementaire enquêtecommissie die onderzoek deed naar woningcorporaties. Deze commissie presenteert op 30 oktober haar eindrapport.

Dit artikel is oorspronkelijk verschenen op z24.nl